De telefoon gaat | 27-6-2016
De telefoon gaat
Door: Tim Schuitvlot
De telefoon gaat. Of ik samen met een collega een culturele opdracht wil geven aan een groep middelbare scholieren. Natuurlijk wil ik dat. Het is de bedoeling dat de groep binnen drie uur tot een presentatie komt. Mijn collega werkt vanuit poëzie met de leerlingen. Ze moeten zelf een gedicht schrijven, ik verzorg het stukje presentatie.
Vol goede moed komen we samen het lokaal binnen. Diezelfde goede moed zakt al snel in onze schoenen. We worden aangekeken door een groep ongemotiveerde, ongeïnspireerde, gecompliceerde en totaal van enige vorm van in cultuur geïnteresseerde groep pubers. We staren elkaar een tijdje aan. De pubers naar ons, mijn collega en ik naar elkaar. Mijn collega opent dapper door de opdracht uit te leggen. Een diepe zucht gonst door de klas. Dit is het startsein voor drie helse uren. Propjes vliegen door de klas, pennen worden afgepakt, veel geschreeuw en uitgedeelde voorbeeldgedichten dwarrelen als vliegtuigjes (perfect gevouwen, ze kunnen dus blijkbaar wel iets..) door het lokaal. Ik vraag me ineens af waarom ik ook al weer met pubers wil werken.
Terwijl ik de groep bekijk droom ik weg. Ik zie een toekomstbeeld voor me. Ik in een verzorgingshuis en deze leerlingen als begeleidend personeel. Nog steeds ongemotiveerd en ongeïnteresseerd. Als ik om hulp vraag bij het oprapen van mijn servet vouwt de zuster er een vliegtuigje van, brult een keer in m’n gezicht, pakt mijn lepel af en gooit deze door de eetzaal.
Mijn collega tikt me aan. Ik ontwaak uit mijn korte nachtmerrie. Ze wijst naar de klok, de les is bijna voorbij. Aan het eind van de rit staat er weinig zinnigs op papier. Eén meisje heeft daadwerkelijk een gedicht geschreven maar voordragen voor de groep daar gaat ze niet aan beginnen. We ronden af. Mijn collega en ik zuchten. Fijn van dat ene meisje.
Ik stap in de bus. Twee haltes verderop stappen twee meisjes in. Ik herken ze van de les. Zij zien mij niet. Ze gaan tegenover elkaar zitten. Van de chagrijnige tronies van uur geleden is niks meer te herkennen. Ze delen een zak snoep. Er valt iets op de grond, de een raapt het voor de ander op. En er wordt niet geschreeuwd, ze praten. Ze praten over een gedicht. Die van dat meisje. Ze mochten het lezen. En ze vonden het mooi. En jammer. Jammer dat ze het niet had voorgelezen aan de groep. Want het was echt heel vet. En in het Engels. Ook dat nog.
Dit is was waarom. Pubers zijn eigenlijk stiekem heel lief. Mijn nachtmerrie van net verandert in een droom. Vanuit de keuken komt een aardige zuster naar me toegelopen. Ze raapt mijn lepel op en helpt met mijn servetje. Ze geeft me een aai over m’n bol. En kusje. Op m’n wang.