Wind | 16-10-2016
Wind
Door: Martijn Huitema
Ik had ’t al toen ik nog op de opleiding zat: een stage op een dorpsschooltje in de binnenlanden van Friesland, niets voor mij. Elke week zat ik met m’n ziel onder m’n arm in de trein richting Friesland en terug, met diezelfde ziel, richting Groningen. Dat terwijl ik op zo’n zelfde dorpsschooltje groot geworden ben. De eerste zes jaar in een klasje van elf, de laatste twee jaar in een klas van twintig, vanwege een fusie van twee scholen die allebei te klein dreigden te worden. De enige reële bedreiging die wij met z’n elven ervoeren was of de bal niet over het hek zou waaien bij harde wind. Mijn school stond midden in een woonwijk, arbeidersklasse woningen, nette voortuinen, opritten en carports. Inderdaad, ik kom uit de tijd waarin middenklasse inkomens zich nog carports konden veroorloven. In groep 5 kwam Fatima bij ons in de klas. Zij was met haar zusje, moeder en vader gevlucht voor het geweld in Somalië. Na drie weken kwamen we erachter dat Fatimah een hele andere huidskleur had dan wij. Dat bleef bij een constatering, verder niets. We leerden Fatimah zo snel mogelijk alle Nederlandse scheldwoorden en kozen haar voor in ons voetbalteam, omdat ze ontzettend hard kon rennen. Na een paar maanden was de enige reële bedreiging die ze ervoer de wind, die de bal over het hek zou kunnen blazen. Inmiddels heb ik, geheel in de lijn der verwachting, de dorpsschooltjes ingeruild voor achterstandsscholen in de G4. Midden in de woonwijk staan ze, omringd door flats of sociale woningbouw. Hier kan ik m’n ei kwijt. Hier word ik uitgedaagd, word ik gedwongen om de beste docent te zijn die ik kan en schiet ik gelukkig soms nog net te kort: genoeg te leren. En de kinderen? Ze hebben veelal een andere huidskleur dan ik. Gewoon een constatering, meer niet. Het enige verschil ten opzichte van mijn jeugd is dat zij véél meer hebben om zich druk over te maken dan alleen de wind.